15
‘We hebben een probleem.’
Poullain zat in Perrimonds kantoor. Het arrestatiebevel voor Machanaud was ondertekend, rechtsgeldig en er stond een stempel op. Perrimond schoof het naar hem toe. ‘Vertel op.’ Poullain begon uit te leggen dat hij inmiddels had besloten om Machanauds verklaring niet officieel te maken om dezelfde redenen die ze gisteren hadden besproken, toen het probleem de kop opstak: Machanaud had zijn assistent, Fornier, die op dat moment geen dienst had, verteld over het zien van de auto, en nu dacht Fornier anders over de betekenis daarvan dan hij. Zoveel anders, dat als de melding niet officieel in de verklaring zou worden opgenomen, hij een klacht dreigde in te dienen bij de districtscommandant van de gendarmerie. ‘Hoewel het waarschijnlijk absolute tijdverspilling is om die verklaring aan te passen, zou het gezien de omstandigheden misschien minder gênant zijn als we dat we ! deden.’
‘Misschien. Waar heeft deze Fornier Machanaud gesproken ?’ ‘In een café in Taragnon.’
‘O.’ Perrimonds neusgaten sperden zich open en dicht alsof hij zojuist iets heel onaangenaams had geroken. Hoewel het onduidelijk was of zijn afkeer nu Fornier betrof of Poullains gebrek aan overwicht op zijn manschappen. ‘Als we de implicaties even buiten beschouwing laten, had jij, voordat dit met Fornier gebeurde, al besloten om de verklaring met officieel te maken.’ ‘Omdat het geen zin had. Die verklaring is duidelijk in elkaar gesleuteld en Duclos opnieuw ondervragen zou geen enkel doel dienen. Er zijn ten minste twee mensen die hem hebben gezien op het moment dat de jongen werd mishandeld. Hij heeft een solide alibi.’
Dus nu werden ze geconfronteerd met de moeilijke keus, dacht Perrimond: een tweede telefoontje van de burgemeester of vragen van de districtscommandant. ‘Vertel me eens iets meer over Fornier. Wat is zijn achtergrond ?’
‘Jong, zesentwintig jaar. Heeft vier jaar met het Vreemdelingenlegioen in Algerije gezeten en is daarna bij de gendarme in Marseille gegaan.’
‘Heeft hij deelgenomen aan de gevechten in Algerije ?’ ‘Niet dat ik weet. Zijn taak bestond voornamelijk uit radio- en communicatiewerk, en de logistiek achter de vuurlinie. Hij kreeg een soortgelijke functie bij de gendarme in Marseille.’ ‘Hoe is hij vanuit Marseille in Bauriac terechtgekomen ?’ ‘Zijn moeders ziekte; ze lijdt aan kanker en heeft niet lang meer te leven. Hij wilde zo dicht mogelijk bij haar in de buurt zijn en heeft een verzoek tot overplaatsing ingediend. Wij hadden geen aparte afdelingen voor communicatie en logistiek, alleen het gewone straatwerk, maar hij heeft het aangepakt. Hij was tamelijk wanhopig, bang dat ze misschien nog maar een halfjaar te leven had, en was dus bereid alles aan te pakken wat we hem konden aanbieden.’
‘Dus hij was bereid zijn carrière op te offeren om voor zijn stervende moeder te zorgen. Wat nobel.’ Ondanks Perrimonds halve glimlach was het moeilijk te zeggen of hij dit echt nobel vond of gewoon stompzinnig. Toen werd hij weer serieus. ‘Wat is precies de reden dat je hem hebt aangewezen als je assistent ?’ ‘Mijn vaste assistent, Harrault, zat midden in een ander onderzoek. Bovendien dacht ik dat Forniers ervaring met de politie in Marseille nuttig voor ons kon zijn. Er was een zekere mate van samenwerking met Marseille noodzakelijk, met name op het forensische vlak.’
‘Die klacht, als hij wordt ingediend, zal neem ik aan uiteindelijk terechtkomen bij districtscommandant Houillon hier in Aix, is dat juist ?’
‘Ja. Ik krijg de ene kopie, die in het dossier gaat, en de andere gaat naar commandant Houillon.’ ‘Ik heb een vrij goed contact met Houillon.’ Perrimond dacht enige tijd na en keek naar zijn vloeiblad alsof dat hem misschien zou kunnen inspireren. Heel langzaam keek hij weer op. ‘Luister. Zeg voorlopig niets tegen Fornier. Zeg hem maar dat er over dit onderwerp nog geen besluit is genomen en je morgen pas meer weet. Maar ik geloof dat ik een idee heb.’
‘Is er iets gemeld in jouw district ?’ Chapeaus stem klonk zacht en gedempt, alsof onzichtbare mensen hem misschien zouden afluisteren. ‘Nee. Nog niets.’
‘Wanneer heb je het voor het laatst gecheckt ?’ Iets voor zeven uur, toen mijn dienst afliep.’ Er was meer dan vierentwintig uur verstreken sinds de aanval, dacht Chapeau. Het was onwaarschijnlijk dat er melding van zou worden gemaakt. Zijn contact bij de politie, Jaquin, was een inspecteur die in het Panier-district was gestationeerd. Wraak voor een meisje dat in een club door een klant was mishandeld, was het verhaal dat Chapeau had verzonnen, wetende dat Jaquin weinig sympathie zou opbrengen voor zo’n klant. De club wilde vooraf gewaarschuwd worden als de naam werd genoemd in een eventuele politieverklaring, of misschien was het incident alleen maar gemeld als straatroof. Hij vroeg Jaquin of hij navraag had gedaan bij de gendarmerie die het dichtst bij de plek van de overval was. Ja. Nog niets gemeld. Zelfs geen straatroof. ‘Ik bel je morgen weer, om dezelfde tijd, alleen voor het geval dat. Bedankt.’ Maar Chapeau wist dat de meeste aangiften binnen een paar uur werden gedaan, en hooguit binnen vierentwintig uur, zelfs al werden ze op een ander bureau gedaan. Zijn plan had bevestigd wat hij vermoedde: Duclos had iets te verbergen en zou de overval niet aangeven omdat hij geen contact met de politie wilde riskeren.
Het pak slaag dat hij Duclos had gegeven, had hem urenlang in een staat van euforie gehouden. Maar dat was nog niets vergeleken bij wat hij nu ervoer, nu hij nadacht over de informatie die hij in de loop van de dag had vergaard. Duclos’ portefeuille was een ware schatkist van informatie geweest: zijn identiteitskaart, zijn creditcard van de Banque Nationale, visitekaartjes – voornamelijk van advocaten in de omgeving van Limoges – en een recente loonstrook, afkomstig van de provinciale overheid in Limoges, afdeling E4. Vier telefoontjes later wist hij waarmee afdeling E4 zich bezighield en had hij aan de hand van de salarisschaal Duclos’ positie vastgesteld.
De creditcard had hij een blok verderop in het Panier-district gedumpt. Hopelijk werd hij gevonden door iemand die het verdiende, en zou er flink veel mee gekocht worden. Als hij de zogenaamd blinde jongen met zijn lootjes de volgende keer tegenkwam, droeg hij misschien wel krokodillenleren schoenen en een Rolex. Duclos zou zijn creditcard als verloren of gestolen bij de bank moeten melden, en als er op frauduleuze wijze aankopen mee waren gedaan, zou hij verplicht zijn dat aan de politie te melden, of aansprakelijk zijn voor de kosten. Problemen met de bank én de politie. Misschien zou Duclos het verlies gewoon voor lief nemen. God, wat was dit leuk.
En hij wist zeker dat het mooiste nog moest komen: afdeling E4, 15.400 franc per jaar. Duclos was assistent-procureur ! Chapeau had maar één keer in de gevangenis gezeten. Toen hij achttien jaar was, zevenentwintig maanden lang. Hij was uitsmijter geweest vanaf zijn zestiende en had op een avond drie studenten naar buiten gesmeten toen het uit de hand liep met de barmeisjes. Een van hen was ongelukkig terechtgekomen en had zijn sleutelbeen gebroken. De vader van de jongen was een vooraanstaand zakenman, lid van de Kamer van Koophandel en de golfpartner van de plaatselijke procureur. De aanklacht voor zwaar lichamelijk letsel werd erdoor gedrukt en er werd een straf van drie jaar geëist. Het proces was een schijnvertoning waarin hij geen enkele kans had. Chapeau had zijn hele straf uitgezeten, afgezien van de laatste negen maanden wegens goed gedrag. Maar één beeld was hem in de jaren daarna duidelijk bijgebleven: de procureur en zijn assistent die samenzwoeren tijdens het hele vooronderzoek en het uiteindelijke proces, en daarna hun zelfvoldaanheid en opgetogenheid toen de straf werd toegekend. De vader van de jongen was naar de rechtszaal gekomen en had de procureur gefeliciteerd. Weer een triomf die op de golfbaan was bekonkeld.
Het had Chapeau een eerste voorproefje gegeven van hoe het systeem werkte. Hij had gezworen dat als hij zijn brood wilde blijven verdienen met fysiek geweld, dat in de schaduw zou moeten gebeuren, en met steun van een organisatie die wist hoe het systeem werkte. Hij was vijftien maanden vrij toen hij zich bij het milieu aansloot. Eerst had hij het gewone, simpele spierballenwerk gedaan: intimidatie en dreigementen, en af en toe een gebroken arm of been. Het werk liep uiteen van gokken, protectie en leningen innen tot het terechtwijzen van straatdealers die voor hun handel weigerden te betalen. Binnen drie jaar had hij zich opgewerkt tot de eredivisie en zijn eerste grote slag geslagen: een plaatselijke dealer die heroïne met een straatwaarde van bijna driehonderdduizend franc in zijn zak had gestoken en beweerde dat deze in beslag was genomen tijdens een politie-inval. Maar het milieu had zijn contacten binnen het politieapparaat en had ontdekt dat het niet waar was. Dit mocht niet ongestraft passeren.
Hij dacht nu weer aan de twee zelfvoldane procureurs die elkaar glimlachend feliciteerden. Langzaam draaide hij Duclos’ identiteitskaart om en om tussen zijn vingers en hij begon zelf ook te glimlachen. Een pedofiele assistent-procureur, wiens hele leven en toekomst nu in zijn handen lagen. De wraak had nauwelijks poëtischer kunnen zijn. Dit zou nog veel leuker worden dan hij in eerste instantie had gedacht.
De herdenkingsdienst voor Christian Rosselot werd gehouden in de St. Nicholas-kerk, op vijftig meter afstand van het dorpsplein van Bauriac, waar op dat moment een microkosmos van het leven in een klein stadje en sociale standsverschillen aangetroffen kon worden.
De eerste rij, het dichtst bij het altaar, werd ingenomen door de Rosselots en hun directe buren en vrienden. Links van Monique Rosselot zat een vrouw van over de zestig met een donkere huidskleur, van wie Dominic aannam dat het haar moeder was. Ze was modieus en goed gekleed: een donkere blouse van Pierre Cardin en een bijpassende plooirok, hoewel ze misschien iets te veel sieraden droeg. Dominic was verrast; toen Louis hem had verteld dat Moniques moeder op bezoek was, had hij zich haar voorgesteld in een zwarte djellaba, zoals de deprimerende oude weduwen die hij zich herinnerde van de straten in Algiers. Jean-Luc was op tijd terug en had zijn moeder en broer meegebracht. Zijn vader was te ziek om te reizen. Dat was het laatste nieuws van Valerié geweest, dat Louis hem had verteld voordat ze de kerk binnengingen. Ze stonden rechts van Jean-Luc, met de Fiévets direct naast zich.
De paar rijen daarachter werden ingenomen door mensen uit het dorp, die kennissen waren of een vage band met de Rosselots hadden: eigenaars van winkels waar Monique regelmatig kwam en waar Jean-Luc zijn gereedschap en zaad kocht, de huisarts van het gezin, en Louis en Valerié.
De gendarme zat op de vijfde rij, en op de vier rijen achter hen zaten voornamelijk mensen uit het dorp die geen directe band met de Rosselots hadden maar die op deze manier hun medeleven wilden betuigen. De moord had Taragnon diep geraakt: oprecht verdriet en zacht gehuil werden afgewisseld met open monden en nieuwsgierige blikken die een glimp van de Rosselots op de eerste rij probeerden op te vangen. Vier dagen geleden had pastoor Pierre Bergoin een kleine begrafenisdienst voor Christian Rosselot gehouden in de kapel van de begraafplaats, die tussen Bauriac en St. Maximin lag. Alleen Jean-Luc, Monique, haar moeder en de Fiévets waren erbij aanwezig geweest. De familie had het in besloten kring gewild, want de omvang van hun verdriet had al meer dan genoeg belangstelling getrokken.
De herdenkingsdienst begon met het Requiem oeternam. Dominic keek op toen pastoor Bergoins stem door de kerk galmde: ‘Te decet hymnus. Deus, in Sion; et tibi reddétur votum in Jerusalem: hoor mijn gebed; alle leven zal terugkomen tot U. Eeuwige rust. O, God, schepper en verlosser van alle gelovigen, wees genadig voor de ziel van al Uw dienaren en dienaressen die zijn heengegaan, verlos hen van hun zonden, hoor hun vrome smeekbeden aan…’
Ze waren met hun zessen van de gendarme: Poullain, Harrault, Servan, Briant, Levacher en hijzelf. Dominic vroeg zich af of deze volgorde toevallig was; Poullain en hij zaten het verst van elkaar af. Sinds het telefoontje dat hij gisteravond laat had gekregen, hadden ze elkaar nog nauwelijks gesproken. Het was afkomstig van kolonel Gastine, zijn vroegere korpscommandant in Marseille. Nadat hij had geïnformeerd hoe het Dominic beviel in Bauriac, kwam Gastine snel terzake: hij was gebeld door districtscommandant Houillon in Aix. ‘Hij belt me misschien eens per vier maanden, als ik geluk heb. Dus hoewel hij probeerde er luchthartig over te doen, deed het feit dat hij de moeite nam om me te bellen me beseffen dat er iets ernstigers aan de hand was. Er schijnt blijkbaar een of ander meningsverschil te zijn tussen jou en je meerdere over een onderzoek dat op dit moment loopt. Is dat juist ?’
Dus Poullain was hem voor geweest en had al met Houillon gepraat. ‘Ja. Het is een moordonderzoek. Ik vind niet dat mijn commandant, die het onderzoek leidt, de mogelijkheden daarvan volledig benut.’
‘Je kunt heel goed gelijk hebben. Dominic. Ik ben niet in de positie om daarover te oordelen. En dat is het probleem ook niet. Hoewel het niet direct werd gezegd, alleen werd gesuggereerd, zal Poullain, als er ook maar iets op Houillons bureau belandt, een verzoek tot overplaatsing van jou indienen. Hij zal stellen dat hij je alleen in dienst heeft genomen vanwege het feit dat je moeder ernstig ziek was en je dicht bij haar in de buurt wilde zijn. Hij ziet je belangrijkste kwaliteiten als tussenpersoon als er moet worden samengewerkt met Marseille, zoals in het onderzoek dat nu loopt, maar als hij je kwaliteiten niet effectief kan benutten omdat jullie werkstijlen botsen, is er op de gendarmerie in feite geen andere plek waar hij je op effectieve wijze tewerk kan stellen. Dan zou je overbodig worden.’ ‘Waarnaartoe willen ze me overplaatsen ?’ vroeg Dominic deemoedig. Als het niet zo ver weg was, kon hij misschien gaan forenzen.
‘Rouen is het ene voorstel, Brest het andere, of mogelijk Nancy.’ Dominic voelde hoe de valkuil zich voor hem opende. Alle drie de plaatsen lagen op minstens vijfhonderd kilometer afstand. De boodschap was duidelijk: als hij niet inbond, zou hij worden verbannen. En zou zijn moeder in eenzaamheid sterven. ‘Het spijt me dat ik je dit nieuws moet brengen, Dominic. Maar zoals Houillon het stelde, was het bijna alsof ze je een plezier deden door mij als boodschapper te gebruiken, om je te waarschuwen. Je een kans te geven. Als je de klacht had ingediend, hadden ze je gewoon weggestuurd.’ ‘Ze ?’
‘Houillon was enigszins verontschuldigend, alsof hij zich ook wat opgelaten voelde met de situatie. Waar ik dus uit opmaak dat er nog iemand anders bij betrokken is, iemand met veel meer invloed dan Poullain. Want Poullain had nooit het risico genomen om Houillon er rechtstreeks bij te betrekken.’ Perrimond. Dus het kwam erop neer dat ze de handen ineen hadden geslagen om hun zin door te drijven met Machanaud. Ze wezen de lagere gendarme terug naar zijn plaats en zorgden ervoor dat hij geen onrust meer zou veroorzaken. Waarschijnlijk allemaal gedaan door middel van een paar snelle telefoontjes, en nu was hij machteloos. Een coup zonder bloedvergieten. ‘Fratres, ece mystérium vobis dico…’ Pater Bergoins stem sneed door het verstilde gesnik op de eerste rijen. ‘… straks, in een ogenblik, na de laatste trompet… want de trompet zal weer schallen, en de doden zullen herrijzen, rein van ziel, en we zullen veranderd zijn. Ontaarding vervangen door reinheid, sterfelijkheid vervangen door onsterfelijkheid. En als deze sterveling onsterfelijk is geworden, dan wordt van toepassing wat is geschreven: de dood, opgeslokt door victorie. O, dood, waar ligt uw victorie ? O, dood, waar is uw angel ? Want de angel van de dood is de zonde, en de kracht van de zonde…’ De dood ? Zijn moeders gelig bleke gezicht vlak voor hem, zacht glimlachend: ‘Maak je geen zorgen. Ik begrijp het als je moet gaan. Je bent nog jong en je hebt je werk en je carrière.’ En hij protesterend: ‘Nee ! Ik kan je niet alleen laten op een moment als dit. Ik heb je beloofd dat ik bij je zou blijven !’ Machanaud die naar hem schreeuwde toen hij door Servan en Harrault de verhoorkamer uit werd gesleept. ‘Je hebt me verraden ! Ik moest hiernaartoe komen voor mijn verklaring over die auto. Ik vertrouwde je !’ Waarschijnlijk had Poullain het zo gepland, zoals hij hem meer dan een uur met Machanaud alleen had gelaten om uiteindelijk terug te keren met het arrestatiebevel, heel goed wetend dat Machanaud steeds onzekerder zou worden als niemand hem geruststelde. Machanaud als het lam dat naar de slachtbank geleid zou worden terwijl Poullain en Perrimond de laatste stadia van hun coup bekonkelden. Toen het arrestatiebevel was overhandigd, Machanaud zijn rechten waren voorgelezen en hij naar de cel was gebracht, besefte Dominic voor het eerst wat Machanaud te wachten stond. Als hij werd veroordeeld, zou hij waarschijnlijk de doodstraf krijgen, of als een levende dode worden verbannen naar een van de strafkolonies, waar de hardheid van het regime en de vele ziekten die er heersten een garantie waren voor een gemiddelde levensverwachting van hooguit zes jaar. Door het raam van zijn cel had Machanaud natuurlijk ook de kerkklokken gehoord, die de herdenkingsdienst aankondigden en de emoties onderstreepten van een dorp dat tegen hem was.
Het was een afschuwelijke, onmogelijke keus: zijn moeder in eenzaamheid laten sterven, of zijn mond dichthouden en toestaan dat een man wiens schuld hij betwijfelde, werd veroordeeld.
‘Teste David cum Sibylla…’ Gedempt gesnik nu ook van een onbekende vrouw op een van de achterste rijen van de kerk. ‘Quantus tremor estfutürus. Het laatste luide trompetgeschal zal alle graftomben omverblazen, en iedereen voor Uw troon ontbieden. Natuur en dood met starre blik zullen het wezen zien herrijzen… om te pleiten voor het laatste hof. Het boek zal worden geopend, de inhoud worden gelezen, en de levenden en de doden zullen op de proef worden gesteld.’ Ook pater Bergoin bood weinig troost.